
Deze column is uitgesproken bij een manifestatie van de Leidse Ekklesia in de Lokhorstkerk in Leiden op 22 september 2023. Het was een soort voorprogramma bij een gedegen lezing van dr. Martijn Stoutjesdijk over kerkelijk denken over slavernij in vroeger eeuwen.
Remonstranten hebben de neiging nogal zelfgenoegzaam te zijn. We zijn ontstaan in de zeventiende eeuw in het theologische debat, hier ter stede gevoerd tussen Jacobus Arminius (1560?-1609) en Franciscus Gomarus (1563-1641). Onderwerp was de leer van de voorbeschikking of predestinatie. Wij hadden het beter begrepen, omdat onze held de nadruk legde op het standpunt dat we nu graag horen: de eigen verantwoordelijkheid van de mensen. Dit terwijl Gomarus inzette op de betrouwbaarheid van Gods beloften, zodat we er zelf geen zooitje van konden maken. Tegenwoordig een minder sexy aanpak. Achteraf gezien, moet je zeggen, dat beide partijen op Gods troon gingen zitten en beter dan God zelf wisten hoe het allemaal zat. Beide standpunten zijn bijbels verdedigbaar. Het gekste is als wij mensen het echt denken te weten...
In 1915 waren we het tweede kerkgenootschap in Nederland dat vrouwen toeliet tot de kansel. We waren daarin in 1911 gepasseerd door onze doopsgezinde broeders en zusters die Annie Mankes-Zernike al eerder hadden toegelaten tot het wondere ambt. Maar meestal vergeten we, hoe lang het feitelijk geduurd heeft, voordat vrouwen echt een gelijkwaardige positie in het predikantschap hadden.
Geen haas
In de jaren vijftig, zo vertelde mijn goede voorganger in Rotterdam Geertui Westerouen van Meeteren (1923-2014) mij, was er een lid van de kerkenraad die erg van jagen hield. Tegen de kerst kregen de predikanten iets van wat hij geoogst had. De mannelijke dominees kregen voor hun gezin een adellijke haas, terwijl zij het moest stellen met twee patrijsjes. In die jaren was de oudejaarsavond de best bezochte kerkdienst van het jaar. Het sprak vanzelf dat de heren predikanten dan voorgingen. Totdat de oudejaarsconferences van Wim Kan in zwang kwamen. Toen wilden de heren op tijd thuis zijn. Nog even over die haas: het was natuurlijk wel zo, dat collega Geertrui geen gezin had, maar het leven deelde met een ‘huisgenote’ zoals dat toen heette. En dat tenminste een van de domineesvrouwen er jaarlijks tegenop zag om zo’n haas uit zijn jasje te moeten halen en toch veel liever een mooie rollade van de slager in de pan had gelegd. De ware gelijkheid ontstond pas in de jaren zeventig en tachtig toen vrouwelijke predikanten én een gezin konden hebben én een grote aanstelling.
Minder traag
In 1986 besloten we om de zegening van levensverbintenissen open te stellen voor partners van hetzelfde geslacht. Prachtig vernieuwend en we haalden er de wereldpers mee. Maar uiteindelijk waren we niet meer dan enige decennia sneller (of minder traag) dan de overheid of andere kerken. Of dat principieel zo schokkend was, dat valt nog te bezien. Nee, we vinden onszelf heel verlicht, maar vergeten dan wel te melden, dat ook bij ons de burgerlijke moraal heel vaak bepaalde wat we vonden. Als je als student aan het Remonstrants Seminarium moest trouwen in de jaren vijftig van de vorige eeuw, dan was je, man én vrouw, beiden ongeschikt voor het ambt en kon je vertrekken.
Voltooid gezin?
Toen in de jaren zestig de anticonceptiepil uitgevonden was, schreef de remonstrantse ethicus en theoloog Herman Heering (1912-2000) een prachtige brochure getiteld: ‘Overwegingen betreffende de pil’. Hij kwam tot de voorzichtige conclusie dat deze nieuwe uitvinding van groot belang kon zijn voor de reeds voltooide gezinnen. Achteraf mag je constateren dat de hooggeleerde de tijdgeest niet helemaal geproefd had, gezien de seksuele revolutie die spoedig zou aanbreken.
Ook verlicht over slavernij?
Waarom zeg ik dit allemaal? Omdat we aan de vooravond staan van het onderzoeken van een pijnlijk stuk van de Nederlandse geschiedenis: de slavernij, de handel in tot slaafgemaakte en de redelijk vanzelfsprekende plek die dit had in het denken van de Nederlanders in vroeger eeuwen. Wat voor invloed hadden de kerken? Hoe zat dat eigenlijk bij de Remonstranten? Laat ik direct duidelijk zijn: vooralsnog is er relatief weinig bekend over de algemene positie van Remonstranten in dezen, door de eeuwen heen. We weten niet of vroege Remonstranten al veel geld verdienden in hun beleggingen bij de VOC en of ze betrokken waren bij slaventransporten. We weten ook niet of latere remonstrantse individuen of misschien ook wel remonstrantse gemeenten in de achttiende of negentiende eeuw hun geld belegd hadden in plantages in Suriname. We weten wel, dat Remonstranten weinig actief waren in de zending. Dat maakt de risico’s minder groot, dat ze daar gekke dingen hebben gezegd.
Verlichte theologen
Wat we wel weten, is enigszins geruststellend. Ik ontleen hier mijn kennis aan publicaties van Simon Vuyk. Vanaf het einde van de achttiende eeuw waren er remonstrantse, verlichte theologen, die zich verzetten tegen de slavernij. Met ere kan genoemd worden Jan Konijnenburg (1758-1831). Navolging kreeg hij bij Amsterdamse theologen als Pieter van der Breggen Paauw (1761-1869) en Martinus Stuart (1765-1826). Ook later klonken er protesten van remonstranten als de dichter Hendrik Tollens (1780-1856) - u weet wel, van Wien Neerlandsch Bloed (tegenwoordig vooral populair in licht verdachte kringen...)en de voor remonstrantse begrippen zeer orthodoxe predikant Martinus Cohen Stuart (1824-1878).
Overigens vertelt Vuyk ook hoe de Amsterdamse kerkenraad in 1842 besluit iemand met 100 gulden te ondersteunen om de uitrusting te kunnen kopen om zijn geld te kunnen verdienen in West-Indië door ‘als blank officier op eene plantagie’ (slavenbewaker) te werken.
Weinig aandacht
Zelf kan ik vertellen, dat ik in remonstrantse publicaties tussen 1850 en 1940 amper beschouwingen tegenkwam over kolonialisme of slavernij. Nu heb ik er niet specifiek op gelet in mijn promotieonderzoek, maar het is me in elk geval niet in het gezicht gesprongen. Gezien het feit dat de sociale positie van de gemiddelde remonstrant - vooral door de instroom van rijke, vrijzinnige hervormden, erg steeg in de tweede helft van de negentiende eeuw, is het niet uit te sluiten dat onder deze nieuwe bontjassenchristenen wel veel geld verdiend werd in wat we nu een ingewikkelde business zouden vinden. Er was veel geld: want aan het eind van de negentiende eeuw werden veel oude kerken herbouwd of trok men in nieuwe, veel grotere kerken.Een enkele predikant waagde het rond de Tweede Wereldoorlog ingewikkelde vragen te stellen rondom kolonialisme en de rol van Nederland daarin. Pieter Douwes Tjalsma (1898-1987) kreeg gedoe, toen hij in Leiden predikant was en vragen stelde bij de Nederlandse rol in ons Indië. Maar hij was zeker een uitzondering.
Onderzoek nodig
Het veld overziende kan ik alleen maar zeggen, dat er veel ruimte voor onderzoek is. Hopelijk kunnen we aansluiten bij het veel bredere onderzoek dat tegenwoordig plaatsvindt. Dat het vanzelfsprekend is, dat remonstranten op dit onderwerp zo verlicht zijn geweest, als ze zichzelf graag zien of tegenwoordig presenteren, ik zou het hopen.
Reactie plaatsen
Reacties